​Hoe verandert de Beeldende kunst zich over de jaren na de oudheid?
Toen de Middeleeuwen was aangebroken werden grote kunststromen vermengd, zo raakte de kunst van de Byzantijnse- en Germaans rijk en nog velen meer vermengd met de Grieks-Romeinse kunst. Dit was de voorloper van de kunst van de Renaissance. Velen van de Griekse beeldhouwkunst ging verloren omdat het niet meer relevant was doordat keizer Constantijn het christendom had ingevoerd als staatsgodsdienst na de val van het west romeinse reik. Door het veranderen naar het monotheïsme waren de Polytheïstische beelden niet meer van toepassing. Wat de Romeinen hadden gedaan om de beeldhouwkunst van het geloof af te leiden werd nu tegengewerkt. De beeldhouwkunst werd weer voornamelijk gericht op het geloof. Door de onzekerheid over het geloof deden beeldhouders minder werken maken dat van meerdere kanten bekeken kon worden, maar er werd meer gericht op bijna twee dimensionale werken op bijvoorbeeld gebouwen. Karel de Grote had ervoor gezorgd dat er een enorme groei kwam in de kunst van de middeleeuwen, met name de kunst in boeken maar ook in de beeldhouwkunst. Er werden veel sculpturen gemaakt bij kerken waarbij helden of tegen monsters of vijanden vechten. Ook waren er verhalen uitgebeeld in de muren van de kerk, deze gingen meestal over Maria en kindje Jezus. Ook was de architectuur van de Grieken en romeinen niet vergeten, zo zijn er bijvoorbeeld vaak half-bogen en zuilen te vinden in zulke kerken. Vaak werden er Korintische zuilen gekozen met meestal beeldhouwkunst aan het kapiteel. Door deze grote versnelling van kunst in deze tijd mede door de kunst uit de oudheid brak ook het Gotische tijdperk aan. Hierbij werden veel beelden gemaakt van heiligen mensen. Bij het maken van deze beelden werd er gekeken naar de perfecte verhoudingen van de Grieken. Ook werd er weer gebruik gemaakt van de contraposthouding waarbij er op een been wordt geleund. De mensen afgebeeld in de beelden waren vaak wel overdreven lang gemaakt, dit droeg mee met de spirituele bedoelingen die de beelden hadden.